de Flap

Beeld bank foto Poppe de Boer.

De Flap


Met één blik van haar was ik terug in de Flap. Voluit Cafe de Flapcan. De Haarlemse kroeg waar het meeste bier werd geschonken in begin jaren negentig. Toen er heel veel cafes waren die gewoon (een dag) na het weekend gesloten waren, die gewoon live muziek op willekeurige momenten hadden, die gewoon met een opvallende kastelein werkten. Je kon te kust en te keur in het centrum van de Spaarnestad. Haar blik dwaalde over tafeltjes en ik ving het op met een lach.

 

Het cafe, een struikelpartij verwijdert van de Leidsevaart, in het smalle deel van de Zijlweg was opvallend. Er was in die tijd, een entree met een telefoon, een zwaar tochtgordijn voor je binnen kwam en dan direct tegen de toog aan liep. Achter de bar ‘de snor’. Paul, dus. Tafeltjes aan de rechterkant, een eenarmige bandiet, dan een verhoogd deel in het midden met piano, toiletten helemaal achterin rechts achter het biljart.

Toen ik training ging geven bij de atletiekvereniging KAV Holland in het najaar van 1987 werd ik direct gewaar van het fenomeen: biertje doen. In de winter was er op vrijdagavond zaaltraining in een zaaltje in Overveen bij de Zijlweg. De lappers gingen de weg op en de technische atleten deden een circuit binnen. Na afloop een biertje doen en een biljartje leggen in de Flap. 

Dit groeide in de jaren erna uit tot een vast ritueel. Waarbij het overigens niet bij een biertje bleef. Het was wel seizoensgebonden want atletiek als zomersport bij uitstek en met wedstrijden in het weekend beperkte het bezoek tot de donkere maanden tussen Oktober en April.


Het was, zeker in het begin, een echte kroeg. De vaste klanten zaten aan de toog, hingen aan de tap bij wijze van spreken. Ook met de keus uit bier en bier van Grolsch. Later kwamen er speciale bieren en dus kwam ik in het boek als Gerard CIOS met kruisjes achter mijn bolletje de Koninck.  Later kwamen er ook dartbanen (en verdween het biljart). Dat laatste was jammer want als  It’s raining man’ gedraaid werd klom Willem Roelfsema met ontbloot bovenlijf er boven op. Van de live bandjes herinner ik me vooral zanger Bert, ingevallen wangen, diep liggende ogen en heel stijl piekerig lang blond haar, die op de Hoogovens werkte en de blues uitstraalde.

Zo groeide de Flap uit tot een fenomeen binnen de Haarlemse atletiekwereld. Werden er feestjes gegeven en kwamen bevriende atleten graag in de winter even buurten op de vrijdag. Zelf gaf ik er mijn afscheid feestje van het CIOS en later ook van de KAV in dit cafe. Was het verzamelpunt voor de TROS-loop. En vierde ik mijn 40e verjaardag er op een zondagmiddag in April.


Daarna verplaatsten we ons, met het klimmen der jaren en met andere wensen en verwachtingen rond de horeca beleving, naar grand-cafe Studio (waar ik in het boek kwam als Gerard Sport) aan de Grote markt.


Dat ik hier, tijdens een bliksembezoek aan Haarlem, afsprak met W was dus niet echt verassend. Het was wel een verassing voor mij hoe dit tot stand kwam want zij die altijd meer afwachtend was om mij te benaderen nam nu initiatief om af te spreken. Ik was eerder en had een tafeltje met zicht op de deur gekozen. Toen ze binnen kwam en ik haar blik ving was ik direct terug in de tijd.


Ik kwam zo van de training, van de atletiek of van de ijsbaan, met mijn grote sporttas binnen en kon dan bijna niet om haar heen. Een grote chocolade kleurig dame met een afro. Ze nam me negen van de tien keer keurend op en één op de tien keer gaf ze misschien een blijk van herkenning. Ze maakte deel uit van de stamgasten. Een ondefinieerbare groep waar ook speciale gasten deel van uit maakten. Zo was er ‘de krantenman’, een Turk die aan het begin van de dag op mijn brommer ochtendkranten bezorgde en aan het eind van de middag het Haarlems Dagblad rondbracht, Hij zat meestal in de hoek. Tot hij een keer naar het toilet ging en overleed aan een hartstilstand. Verder kwam ‘de Orgelman’  binnen om onverstaanbare klanken te wisselen met niemand  in het bijzonder alvorens naar huis te wankelen. ‘De Muzikant’ die na repetities of uitvoering drank naar binnengoot. ‘De Rozenman’ die snel aanschoof voor een drankje en dan weer verder ging. Dat waren min of meer passanten. Want ‘de stamgasten’ hadden hun vaste plek aan de toog. De grote kerel met een enorme bos zwart haar en dito baard boven een leren jack en te klein verschoten T-shirt (die zich zelf de opdracht had gegeven om zich dood te drinken hoorde ik later). Een jong stel: hij met opgeschoren coupe en zij met een asymmetrische coupe die op zoek waren naar een sexpartner om zo een triootje te bouwen. Een ouder stel: bakker Vlaar. De moeder van YuMae. Een dame in een mantelpakje, een man met bril, sikje en sjiek vestje, plus VNU medewerkers die altijd bleven hangen na de Vrijmibo.  Bert, de pianist die afentoe een korte impressie gaf, van zijn enorme oeuvre als barpianist in beroemde hotels en op cruiseschepen,, op de oude gammele piano. En, natuurlijk Onno, steevast met een vers gedraaide shag, die naarmate de avond vorderde steeds vriendelijker ging lachen maar uiteindelijk met zijn hoofd op de armen in slaap viel. 

Ik worstelde me dan langs deze groep, plaatste een bestelling aan het eind van de bar bij een van de jongens achter de tap (15 bier, een Koninck voor mezelf en een jus’orange voor Sil de vriendin van Knip) en liep door naar de tafeltjes achterin.  Als ik soms nog voor een tweede keer ging bestellen dan probeerde ik soms de blik van W te vangen. De wijn verzachte haar gezicht en dat maakte haar uitstraling een stuk vriendelijker en in mijn ogen ook nog aantrekkelijker. Ik had inmiddels begrepen dat ze een soort van relatie had met een van de stamgasten. 


Nu spraken we elkaar dus na jaren weer. In Studio maar met verhalen over de Flapcan. Ik vertelde het stoere verhaal dat er een keer een groep uit den Helder ruzie zocht en ik uit het niets werd aangesproken door een van de gasten: Wat kijk jij nou? En er plotseling een vuist, van een van mijn atleten, langs mijn hoofd  flitste zo tegen de kaak van die gast. Dat leek op vechten uit te draaien dus ik snel het cafe uitgerend en me verstopt tot de vechtersbazen afdropen en ik bij Ali een shoarma kon scoren tegen de schrik.


Ze vertrouwde me toe dat ze een 'verschrikkelijk verliefd’ op me was geweest. Toen. “Maar ja jij was altijd met die sport bezig en zag me niet”. Laat ik nou heel die tijd gedacht hebben dat ze mij niet zag staan in de Flap. 

Comments

Popular Posts