de trein
De trein
Net gehaald. Ik plof neer in de oude stoptrein naar Santa Cruz. De laatste wagon. Als altijd zitten er een geweldige mix van mensen in deze trein. Jong-oud; knap-lelijk; op weg naar werk-werkeloos; man-vrouw kortom van alles wat en dus ook in koffie kleur, zwart, met een vleugje of wat meer melk. Ik denk dat ik de rijkste ben in de wagon, zo voelt het wel ( Ik kies immers om hier te zijn en te werken en ook nog met de trein te reizen terwijl ik een huis in Nederland heb. Een echte expat gedachte.) De middenklasse hier staat liever in de file. De bank zit hard en is met de leuning tegen de kant aan gezet met de rug tegen het raam. Niet de meest makkelijke positie. Want de bank is smal en hard en het uitzicht grauw. Liever zit ik in de trein met mijn gezicht in de rijrichting. Dan zie je waar je naar toe gaat. Het schouwspel ontrolt zich voor je. Minder leuk is als je terugkijkt, er flitst iets voorbij en je kijkt het lang na terwijl er steeds nieuwe beelden tussen opduiken.
Als ik aankom bij het station van mijn bestemming moet ik lachen. Ik rende om de trein te halen, stapte net op tijd in bij de laatste wagon. En nu? Nu sta ik de trein na te kijken en ben ik op het uiterste puntje van het perron beland en moet ik het hele betegelde schiereiland aflopen tot aan de trappen omhoog. Ik lach om me zelf want ik zie vanaf dit oude station het Olympisch stadion maar er is nog een lange weg te gaan. Letterlijk en figuurlijk.
Eerder zat ik in een denkbeeldige trein en keek terug op Haarlem, Pim Mulier baan, Atmodes en Av Haarlem. Ik zat met mijn rug in de rijrichting. In gedachten zag ik H. een discus wegslingeren, haar zwarte haar zwierde. Dan verdringt A. het beeld die met gewichtschoenen aan een polsstokaanloop maakt. P. staat te enthousiast te schreeuwen. Zelf ben ik bezig met een groepje jongen jongens. A.en H. zijn broer en zus. Hun oudere broer, iets ouder dan ik, verschijnt soms ook op de baan. In het verleden een verdienstelijke meerkamper en nu vooral met de kogel of discus in de weer. Op zwoele zomeravonden verschijnt hij met witte kuiten op de baan. Hij zit in de redactie van het clubblad en doet ook andere klusjes voor de AV Joop. L. is vaak op zichzelf, stottert verlegen en duwt onophoudelijk zijn bril hoger op zijn neus als ik met hem praat. Dit beeld staat me helder voor de geest, andere beelden flitsen er tussen door. Ik bedenk me dat ze alle drie eer intelligent waren en een meer dan verdienstelijke start van hun carriere kenden. De oudste is niet meer. L. was dus een uitstekende en gewaardeerde jurist/econoom/controller. H. stuurde een mail om het uit te leggen. Als ik die lees zie ik haar met gestifte lippen en een gele jogging broek voor me. Ze heeft het er (nog steeds erg) moeilijk mee.
De consequentie van de keuze snap ik maar al te goed. Dat is het plan. Hoe ga je het doen. Onherroepelijke daad. Een intrinsieke vijand ombrengen. Je kent het spoorboekje, je kent het tracé en je prikt een tijd. Maar aan dat plan gaat een idee vooraf. Hoe ontstaat zoiets. Een kiem van het kwaad dat in het donker rijpt. Een ongrijpbaar iets. Onbegrijpelijk ook. Het vreet je op. Energieverslindende slapeloze nachten. Een maalstroom die in een zuigende draaikolk uitkomt. Onrust. De hersenen, het brein, de kronkels en grijze massa. Daar ontkiemt het . Zelfs als je het, net als onkruid, wilt uitroeien, verdelgen, verstikken is er geen ontkomen aan. Medicatie of therapie helpen niet. In mij bekende gevallen betekende dat alleen maar uitstel van het plan en bleef het idee groeien. Zo ook bij de broer van H.
De trein rijdt door. In gedachten ben ik weer even op de atletiekbaan en steek een duimpje op naar de kogelring.
Comments