klaproosje

klaproos zn. ‘papaver (geslacht Papaver)’
etymologie:
Vnnl. Clapperroose ‘klaproos’ [1543; Fuchs], klap-roosen, klapper-roosen ‘klaprozen’ [1599; Kil.].
Leenvertaling van Duits Klapperrose [1542; Fuchs], gevormd uit Rose ‘roos; bloem’, zie → roos 1, en de stam van klappern, frequentatief van het uit het Nederduits en Middenduits overgenomen werkwoord klappen ‘een knallend geluid voortbrengen’ en dus hetzelfde woord als Nederlands klapperen. In het Nederlands werd klapperroos verkort tot klaproos. Volgens de auteurs van 16e-eeuwse kruidenboeken berust de naam op het klappend geluid dat de bloemblaadjes maken wanneer men ze tussen de handen legt en erop slaat: de kindere ... legghen de bladeren tusschen haer handen, ... ende sij doen die clappen oft geluyt geven, ende daerom so heet dit cruyt Clapperroose [1543; Fuchs].
In het Duits is Klapperrose nog gewestelijk; de Hoogduitse standaardvorm is Klatschrose [17e eeuw; Pfeifer], bij het werkwoord klatschen ‘een klappend geluid voortbrengen, kletsen’.

Comments

Popular Posts