naobers proloog


Noabers van hoofdweg 29.

buur znw. m., mnl. buur ‘inwoner, buurman’, noordnl. bijvorm van ghebuur ‘buurman, landman’, os. gibūr ‘buurman’, ohd. gibūr(o) ‘inwoner, medeburger, landman’, ofri. būr ‘inwoner, buurman, landman’, oe. gebūr ‘bewoner, landman’. Samengesteld uit het praefix *gi (zie: ge-2) en *būra ‘huis, vertrek’, vgl. mnl. buur ‘huis, schuur’. os. būr ‘huis, vertrek, ohd. būr ‘vertrek, huis, schuur’, oe. būr (ne. bower) ‘vertrek’, on. būr ‘vertrek, voorraadschuur’; een afleiding van het ww. bouwen. — Zie: boer.
Een westgerm. woord is nabuur, mnl. nāghebuur, noordnl. nābuur, os. nābūr, ohd. nāhgibūr(o), oe. nēahgebūr (ne. neighbour). — Kaufmann, WS 2, 1910, 28 beschouwt de verhouding van buur en boer als volgt: de boer is de landbouwer, die tot het inwonend personeel van de huisheer behoort en buur is eerst ontstaan, toen de boeren in de markgemeenschap bij elkaar woonden.
Bron: J. de Vries (1971), Nederlands Etymologisch Woordenboek, Leiden

In eerste instantie denk ik bij buren aan diegene die direct dus pal naast je wonen. Noast ons. Dus voor mij aan de linkerkant de familie Schipper en aan de rechterkant mevrouw Schrik. Noabers van ons. De huizen daar weer naast noemde je misschien wel buren maar waren toch verder weg. Zo voelde dat.
We vormden ook geen buurtschap zoals een aantal, wel verder weg van de huidige Hoofdweg, ontstonden in de Woldstreek: Denemarken, Graauwedijk, Heidenschap, Langewijk, Leentjer, Schaaphok en Luddeweer schieten me te binnen. Een verzameling van een handjevol huizen of boerderijen op een dijkje, langs het water of schijnbaar willekeurig bij elkaar geraapt. Sommigen al heel vroeg bij de eerste bewoning. Terwijl wij bij ‘de Borg’ hoorden maar dat was veel later in de tijd.
Het lijkt er verder meer op dat er steeds meer huizen achter op het lint werden gezet in Slochteren. Zo kreeg je de Noorderweg en Zuiderweg aan weerskanten van het spoor en in de jaren vijftig/zestig de K. ter Laanstraat en Gerard de Vriesstraat en weer later Torenplein en Limpe Hagingastraat.


Uiteindelijk rekende ik tot de buren de hele buurt aan de Hoofdweg wat direct bij de borg hoorde. Een kleine gemeenschap van pachters. Verschillende mensen met diverse beroepen en met uiteenlopende geloofsopvattingen en politieke overtuigingen. Eigenlijk zouden daar ook het ’t Hoge huis, het café op de splitsing bij de Noordbroeksterweg daarbij passen. Maar het valt er op een natuurlijke manier voor mij er net buiten. De drie panden op de Noordbroeksterweg hetzelfde verhaal.

In het rijtje huizen bij de ingang van het Slochterbos, waar ik woonde in mijn jeugd, staan de huizen met het gezicht naar de Fraeylemaborg gericht. In het midden was de Boslaan. De huizen aan de linkerkant waren, vanaf de borg gezien, eerst het dubbele huis: van der Sluis – Kluppel, dan de kleine arbeiderswoning: Slump, twee onder een kap woning: Schipper- Lenting, naast het grote huis met de gemeenteontvanger: mevrouw Schrik-iets naar achter een kleine vrijstaande woning: (wijk)zuster Hoekstra, dan het postkantoor: Schut, en als laatste het grote vrijstaande huis: Vrieling. De bewoners die ik noem zijn grofweg uit de periode van mijn lagereschooltijd. Zoals ik het mij het beste herinner.

In het rijtje huizen aan de andere kant van de scheiding: de rechterkant, waren vanaf de borg gezien; het huis direct aan de Boslaan van oude ten Have, later Munnik, dan de meubelmakerij Huizenga, het. stijlvolle huis van mevrouw Huzeling (gebouwd 1922), de familie Frese of Drese ?? en dan de houtstek ten Have met de familie Louters.

Bleven er nog twee huizen over aan de hoofdweg met de even nummers: het grote hoekhuis naast het monument van K. ter Laan met de familie Mulder en het witte huis met assurantiekantoor Zuidhof.

Al deze bewoners waren, zeker in eerste instantie, pachters van de borg. Hadden ook op enig moment een andere relatie met de borg. Freek van der Sluis was degene met de meest duidelijke connectie. Hij was de tuinman bij de familie van der Hoop. Ik reken de bewoners van de boerderij even niet mee. De familie van der Veen kwam eind jaren vijftig op deze plek terecht. Een bijzondere plek voor mij. Hier hadden mijn overgrootouders, de ouders van mijn Opa Lenting, ook gewoond.

Ik heb nooit het gevoel gehad dat het een hechte gemeenschap was. Daarvoor waren de mensen te veel verschillend. Dat zag je in verkiezingstijd met stemmers op VVD, ARP, GPV, CHU of als de krant werd bezorgd: ‘t Nijsbladnatuurlijk, maar ook Trouw en Nederlands Dagblad (plus de verschillende kerken die werden bezocht: De Heiligen der laatste dagen, Baptisten, Vrijgemaakt Gereformeerd, Nederlands Hervormd en Pinkstergemeente). Verder ontbrak een gezamenlijk doel of een verbindend element anders dan de borg.

Op de foto uit 1959 staan bijna alle pachters en mijn buurt staat daartussen. Niet bij elkaar gezet of uit zichzelf bij elkaar gaan staan. Nee, familie of vrienden staan bij elkaar, keurig om mevrouw van der Hoop in het gelid. Mijn ouders staan naast rechts van Jan en Soetje van der Veen.

Een groot deel van de buren was op oudejaarsavond 1971 opeens wel bij elkaar. En nog wel bij ons in huis. Op vrijdagavond, normaal gesproken geen avond voor visite, dat was meestal op zaterdag. Toen ik erachter kwam, ik hoorde vreemde stemmen in huis terwijl ik in bed lag met mijn broertje en zusje om samen het nieuwe jaar te vieren, bleken ze allemaal in de voorkamer te staan. Maar mijn ouders waren er niet. Ik was zo verbaasd over het feit dat de buren er waren dat ik papa en mama in eerste instantie niet miste. Tot dat het doordrong en iedereen me met grote ogen aanstaarde en erop aandrong dat ik nog even naar bed ging.

Dezelfde buren vingen ons ook in de eerste dagen van het nieuwe jaar 1972 op toen mijn moeder er alleen voorstond. Mien Pabbe ging vot en kwam nooit weerom.

Het was een gemeenschapszin die ik daarvoor nooit ervaren had. Daarnaast werd me duidelijk dat mijn vader blijkbaar een speciale band had met alle buren. In de overlijdensadvertentie in het Nieuwsblad van het Noorden stonden hun namen onder elkaar.





Comments

Popular Posts