Olderloug







"Hou is’t in loug", was een vaste vraag van mijn opa. Zo langzamerhand ben ik op een leeftijd dat een 'older-loug' in zicht komt. Tenminste dat zou zijn als ik vijftig jaar geleden rond de zestig zou zijn geweest. Een dorp voor ouderen van dagen.  Maar nu ik in mijn  tweeënzestigste levensjaar net begonnen ben in een nieuwe baan (in het Midden Oosten nog wel!), is die gedachte heel ver weg. “Waark is bie de grond.” Hoe vaak heb ik die uitspraak niet gehoord van opa, in zijn werkzame leven: boer’n aarbaider. Wie niet in de agrarische sector werkte was eerder uitzondering dan regel in het Slochteren van mijn lagere schooltijd. Mijn opa van 1899 liep inmiddels tegen de zeventig toen.

 

Als we op zondagmiddag op visite gingen bij opa en oma Lenting aan de Schilwolderdijk hadden we drie manieren om er te komen. Bij alle drie passeerden we dan het Olderloug. De eerste was langs het Olderloug aan de Slochterdiep kant. De tweede was langs het Olderloug via het laantje langs de boerderij van van der Ark en de vrijgemaakte lagere school. De derde was langs het Olderloug en aan de zijkant bij de synodale kerk langs over het zandpad: de Slochtermeenteweg.

 


Hou is’t in loug, was dus een vaste vraag van mijn opa. En dan bedoelde hij niet ‘t Olderloug maar het dorp. Het Olderloug was daar waar de ouden van dagen woonden. De meeste krom en stram van het harde werken. Gegroefde gezichten en handen. Donkere kleding waarbij het grijze haar scherp afstak. Willy Holthuis werkte er als hoofd huishouding. Er werden mensen opgebaard. Het rook er muf. Op 30 April zongen we bij de vijver een aubade met begeleiding van de Woutjank zoals wij het muziekkorps van de artikel 31 gemeente spottend noemden: De Woudklank. Met tambour maitre Talo Tammenga.

 

Het grote hoofdgebouw met de aanliggende rijtjes huizen vormden een mini dorp zonder voorzieningen. Het waren gebouwen die bij elkaar hoorden waar eten en wasserij gedeeld werden. In het hoofdgebouw waren soms activiteiten.  Maar de meeste bewoners zaten thuis achter de geraniums. Oud en de dagen zat. Van de oude menschen, de dingen, die voorbij gaan.

 

Later kwamen er nieuwe huisjes. Was er een wijk: De Wieken waar ook ouderen gingen wonen. Maar nooit werd het echt een dorp. Het bleef een verzameling van oude mensen.

Toen mijn opa, na het overlijden van oma, in het rijtje ging wonen wat haaks op het Slochterdiep stond kwam ik als bakkersknecht langs. Mijn eerste klant was Willemse. Een man die zijn hele leven sleet op het gemeentehuis en er al bejaard uitzag toen hij de middelbare leeftijd net had bereikt. Hij woonde in het huisje direct achter de burgemeesterswoning met zijn moeder.  Die moest dus wel echt oud zijn. Maar wat is oud. Mijn opa was inmiddels halverwege de zeventig en fietste alleen nog op hele mooie zomerdagen. Sigaar tussen de lippen en kammetje in de binnenzak. Statig rechtop langs het Slochterdiep langs Denemarken. “Lent’n kwam ook laangs”, zei mevrouw Holthuis. 

 

Inmiddels is de levensverwachting sinds 1970 sterk gestegen en is mijn resterende levensverwachting nog wel een derde van mijn huidige leeftijd. Volgens het CBS 21,1 jaar nog “te goed”. Intussen woont tante Siena als 80+ er al weer enige tijd in een van de huisjes die uitkijken over het Slochterdiep naar de ijsbaan in ’t Lutje bos. Bijna op de plek waar vroeger de eerste klant van Bakker de Boer woonde. Geen onderdeel meer van het Olderloug. Dat oud instituut is inmiddels ter ziele. 



 

Comments

Popular Posts