heilsoldaat
“U spreekt met het Leger des Heils…………..” De mannenstem aan de andere kant van de lijn klonk zacht en verontschuldigend en alle inleidende woorden konden maar leiden naar een ding: Oom Wim is dood.
Mijn moeder was de middelste van drie kinderen Landman. De oudste was Aaltje, een schildklier afwijking was zo ongeveer het minst erge wat ze had. Alleen met een stok kon ze enigszins lopen en fietsen lukte alleen met een zeer brede driewieler want ze leed aan dwerggroei. Het ergste wat ze had was een vorm van paranoia. Na de dood van mijn oma verbleef ze continu in een ‘gekkenhuis’ hoewel dat later gewoon een zorginstelling voor psychiatrische patiënten werd genoemd. Ik zocht haar met hiaten in de tijd regelmatig op. Ook toen mijn moeder: Hilde overleden was. Moeilijke gesprekken, soms met minuten lange stiltes en ook bijna altijd met emotioneel afscheid.
Mijn moeder die de zorg over mijn oma er bij nam toen bleek dat ze leed aan hoge bloeddruk terwijl ook de andere twee kinderen echte zorgenkinderen waren. Mijn zorgzame oma was helemaal van slag toen mijn vader op oudejaarsavond (1971) werd dood gereden. In die periode erna werden we schromelijk verwend door haar. Toen Oma overleed betekende dat vooral ook papierwerk voor de andere twee. Die werkten bij de sociale werkplaats en verder niet zo veel om handen hadden. Behalve op zondag, mijn tante bij de Pinkstergemeente en mijn oom bij het Leger. Met tante Aaltje in verbleef nu permanent in Wagenborgen en mijn oom Wim verhuisde naar een huisje in Sappemeer. Het huis, waar in ze zo langs als ik ze kende, werd verkocht en overgenomen door de naast gelegen electro zaak. Toen mijn moeder aan kanker overleed was het contact met hem al minimaal.
Een terug getrokken man die niet kon lezen en schrijven maar zeer moeilijk sprak en ook nog slecht te verstaan was. Hij trok er op uit op een lichte brommer en wist zijn weg prima te vinden aan de hand van kenmerken in het landschap. Af en toe troffen we elkaar bij een gemeenschappelijke kennis. Via hen hoorde ik ook op een keer dat hij in elkaar geslagen was. Op zijn wekelijkse ronde met collecteren en verkoop van de Strijdkreet was hij in een kroeg vol in zijn gezicht geslagen met een kapot glas. De uiterlijke littekens heelden redelijk snel maar de innerlijke niet. Toch heb ik hem daarna niet meer gesproken.
Inmiddels overleed mijn tante Aaltje. De dood was voor haar een bevrijding ze ervaarde het leven als een zware last. Ze werd begraven naast opa en oma Landman op de begraafplaats in Slochteren, vlak naast mijn ouders.
“Zie je Oom Wim nog wel eens”, vroeg ik als ik bij mijn zus kwam. Zij woonde immers sinds begin jaren tachtig ook in Sappemeer. “Nee, eigenlijk nooit, woont hij nog wel in dat huisje bij het spoor”?
En nu belde een wildvreemde me op. Ik was toevallig thuis: griepje, ontstoken keel. Dat er gebeld wordt op de vaste lijn is al een unicum en een telefoontje op maandagochtend uit Nederland helemaal. Vreemd dat je het direct weet: dit is mis. Mijn opa Andries (mijn tweede doopnaam) nooit gekend en nu mijn moederskant, de familie Landman, dus allemaal dood. Hij was niet op zondag verschenen in de dienst en dat was ongebruikelijk. Iemand die polshoogte ging nemen kon de deur niet openen vanwege post aan de andere kant belde de politie. Die vonden mijn oom dood. Waarschijnlijk al twee, drie dagen daarvoor gestorven.
Ik bedank de zachte stem nogmaals vriendelijk.
Bedenk dan dat mijn sympathie voor het werk van het Leger des Heils alleen maar stoelde op het feit dat mijn oom daar een veilig thuis had. Een echte Heilsoldaat mijn oom Wim!
Mijn moeder was de middelste van drie kinderen Landman. De oudste was Aaltje, een schildklier afwijking was zo ongeveer het minst erge wat ze had. Alleen met een stok kon ze enigszins lopen en fietsen lukte alleen met een zeer brede driewieler want ze leed aan dwerggroei. Het ergste wat ze had was een vorm van paranoia. Na de dood van mijn oma verbleef ze continu in een ‘gekkenhuis’ hoewel dat later gewoon een zorginstelling voor psychiatrische patiënten werd genoemd. Ik zocht haar met hiaten in de tijd regelmatig op. Ook toen mijn moeder: Hilde overleden was. Moeilijke gesprekken, soms met minuten lange stiltes en ook bijna altijd met emotioneel afscheid.
Mijn moeder die de zorg over mijn oma er bij nam toen bleek dat ze leed aan hoge bloeddruk terwijl ook de andere twee kinderen echte zorgenkinderen waren. Mijn zorgzame oma was helemaal van slag toen mijn vader op oudejaarsavond (1971) werd dood gereden. In die periode erna werden we schromelijk verwend door haar. Toen Oma overleed betekende dat vooral ook papierwerk voor de andere twee. Die werkten bij de sociale werkplaats en verder niet zo veel om handen hadden. Behalve op zondag, mijn tante bij de Pinkstergemeente en mijn oom bij het Leger. Met tante Aaltje in verbleef nu permanent in Wagenborgen en mijn oom Wim verhuisde naar een huisje in Sappemeer. Het huis, waar in ze zo langs als ik ze kende, werd verkocht en overgenomen door de naast gelegen electro zaak. Toen mijn moeder aan kanker overleed was het contact met hem al minimaal.
Een terug getrokken man die niet kon lezen en schrijven maar zeer moeilijk sprak en ook nog slecht te verstaan was. Hij trok er op uit op een lichte brommer en wist zijn weg prima te vinden aan de hand van kenmerken in het landschap. Af en toe troffen we elkaar bij een gemeenschappelijke kennis. Via hen hoorde ik ook op een keer dat hij in elkaar geslagen was. Op zijn wekelijkse ronde met collecteren en verkoop van de Strijdkreet was hij in een kroeg vol in zijn gezicht geslagen met een kapot glas. De uiterlijke littekens heelden redelijk snel maar de innerlijke niet. Toch heb ik hem daarna niet meer gesproken.
Inmiddels overleed mijn tante Aaltje. De dood was voor haar een bevrijding ze ervaarde het leven als een zware last. Ze werd begraven naast opa en oma Landman op de begraafplaats in Slochteren, vlak naast mijn ouders.
“Zie je Oom Wim nog wel eens”, vroeg ik als ik bij mijn zus kwam. Zij woonde immers sinds begin jaren tachtig ook in Sappemeer. “Nee, eigenlijk nooit, woont hij nog wel in dat huisje bij het spoor”?
En nu belde een wildvreemde me op. Ik was toevallig thuis: griepje, ontstoken keel. Dat er gebeld wordt op de vaste lijn is al een unicum en een telefoontje op maandagochtend uit Nederland helemaal. Vreemd dat je het direct weet: dit is mis. Mijn opa Andries (mijn tweede doopnaam) nooit gekend en nu mijn moederskant, de familie Landman, dus allemaal dood. Hij was niet op zondag verschenen in de dienst en dat was ongebruikelijk. Iemand die polshoogte ging nemen kon de deur niet openen vanwege post aan de andere kant belde de politie. Die vonden mijn oom dood. Waarschijnlijk al twee, drie dagen daarvoor gestorven.
Ik bedank de zachte stem nogmaals vriendelijk.
Bedenk dan dat mijn sympathie voor het werk van het Leger des Heils alleen maar stoelde op het feit dat mijn oom daar een veilig thuis had. Een echte Heilsoldaat mijn oom Wim!
Comments